Directieplee en forfaitaire kosten
Het was gerieflijk kakken op het directeurstoilet aan de Witte Singel. Beenruimte te over en volledig ontspannen kon ik er de landelijke avondbladen doornemen. Als jonge krantenverslaggever gebruikte ik de warme maaltijd meestal in de mensa aan de Kaiserstraat om daarna terug te keren naar de redactie voor de afronding van het schrijfwerk. En om op het gemak van de heer Koopman plaats te nemen. Hadden de schoonmaakdames de boel daar onder handen genomen, dan glipte ik naar binnen om er de grote boodschap af te leveren.
De riante privé-wc van de directeur zag ik weer voor me toen ik laatst in de krant op een forse foto van het vroegere Leidsch Dagblad-gebouw aan de Witte Singel stuitte. Die illustreerde een artikel over de iconen van industrieel erfgoed in het verspreidingsgebied van het grote krantenbedrijf dat het Leidsch Dagblad eind vorige eeuw opslokte.
Overigens zat ’m het industriële niet zozeer in dit karakteristieke roodstenen Dudok-gebouw, maar in de spuuglelijke belendende rotatiehal van aanzienlijk latere bouwdatum. In die kolossale ruimte daverde de drukpers, tot die met enig ceremonieel in april 1991 het zwijgen werd opgelegd en de krant voortaan ver buiten de stad van de rollen ging lopen.
Nu ik er weer over begin, meen ik mij te herinneren dat het collega Wim Brands (tegenwoordig van het televisieprogramma ’Brands met Boeken’) was die mij de weg naar het ruim bemeten directietoilet wees. Op een avond had ik Wim met een forse stapel kranten onder de arm uit het bijvertrek van Koopman zien komen.
Dat hij zijn sanitair jarenlang met twee eigengereide redactiejongeren had gedeeld, heb ik de directeur ooit opgebiecht, ik meen bij zijn afscheid. Wetende dat de oude baas aan zo’n vrijpostigheid niet al te zwaar zou tillen. Wat heet. Gerard Koopman barstte in onbedaarlijk lachen uit.
Kijkend naar de foto van het monumentale LD-gebouw waarin ik ruim elf jaar lang heb rondgezworven, tot aan mijn vertrek bij de krant in 1989, doemt ook Cees Bonnet voor mij op. Bevond het domein van de boekhouder zich niet pal onder de wereldbol op de kop van dit wonderlijke labyrint van gangen, trappen, nissen, en vertrekken waarin sinds vele jaren alweer het kantongerecht huist?
Meneer Bonnet was de man die op de laatste vrijdag van de maand op de redactie de vaalbruine envelopjes kwam uitdelen met daarin het bedrag dat je uit de losse pols had gedeclareerd plus de 113 gulden aan forfaitaire kosten die er later op de dag in café Tetteroo, alias de Kenneweg, goeddeels doorheen zou worden gejast.
Dat de krant zich niet kon handhaven aan de Witte Singel is financieel gezien best te verklaren, maar elke keer als ik deze vroege schepping van bouwmeester Willem Dudok zie, denk ik: en toch zou het Leidsch Dagblad daar moeten zitten.