Column Dorie Pols: Jam
Dorie Pols.© Foto Taco van der Eb
Hij heeft boodschappen gedaan. Bij de Lidl. Op de fiets. Een oude fiets van de Kringloop. Een paar spaken laten los en het stuur staat scheef.
Als hij de plastic tassen aan het stuur hangt, denkt hij terug aan de tijd dat hij zijn blinkende Mercedes voor de Albert Heijn parkeerde, met een paar duizend euro in zijn binnenzak en een peperduur horloge om.
Door de drukke stad fietst hij richting huis. Zo nu en dan een vloek uitbrakend tegen een auto die hem rakelings passeert of tegen een appende student op de fiets. „Kijk uit je doppen, klootzak!”
Als hij de bocht vlak voor de spoorwegovergang in slaat, breekt het hengsel van één van de tassen. Zijn boodschappen vallen met een klap op straat. Een pak fruitsap spat open en door het rode vocht rollen de aardappels alle kanten op. Verbijsterd kijkt hij naar de ravage. En terwijl de spoorbomen dicht gaan en het geluid van de trein nadert, zet hij zijn fiets tegen een boom en zakt door zijn knieën om te rapen. Het zweet breekt hem uit. „Ook dat nog. Dat kan er nog wel bij”, mompelt hij.
Naast hem hoort hij de claxon van een auto. Hij kijkt op. Daar staat hij. De Mercedes. Een opgestoken hand met gouden ringen en een sarcastische glimlach achter het zijraam. Hij neemt het waar als in één van de nachtmerries die hem ’s nachts teisteren. Seconden lang kijkt hij de man aan. Alsof hij een geest, een dode ziet. Iemand uit een vorig leven.
„Wat mot je?! Rij door joh! Of moet ik je achter dat stuur vandaan trekken?!” Zijn vuist maakt een gebaar alsof hij de man reeds in de kraag gevat heeft. Omstanders slaan het tafereel gade, zich bedenkend hoe ze de afgang van die vuile crimineel zo smeuïg mogelijk zullen doorvertellen. Komt het zien. Komt het zien....!
De hele wereld om hem heen lijkt weer in beweging te komen. Hij kijkt om zich heen en roept tegen niemand in het bijzonder: „Opdonderen allemaal!” Een meisje naast hem vraagt of zij hem moet helpen. „Wat zei ik? Opdonderen!” Hij laat de rommel op straat liggen en pakt zijn fiets.
Thuis gekomen zakt hij bleek en bezweet op een stoel. Hij probeert in zijn verwarde brein te duiden wat hij voelt. Is het woede en verdriet om wat hij verloren heeft? De luxe, het door criminaliteit doorspekte bestaan. Of is het schaamte? Diepe schaamte ten opzichte van de ’vriend’ uit zijn oude leven. Het leven dat hij heeft afgezworen. De man aan wie hij de Mercedes verkocht omdat hij geld nodig had. Die hem lachend bezwoer: „Wacht maar, jij komt nog wel terug! Denk maar niet dat jij dit lang gaat trekken!”
Vloekend slaat hij met zijn vuisten op tafel. Toch maar weer naar de fles grijpen dan? Of is er een andere uitweg? Hij pakt zijn pen en het schrift dat ik voor hem gekocht heb.
„Schrijf het maar van je af!” hoort hij mij in gedachten zeggen. De eerste woorden vol haat en wroeging, maar gaandeweg komt er lijn in zijn verhaal. In een bijna volkomen stilte - hij hoort alleen het geluid van zijn pen - ziet hij een klein begin van de uitweg.
Als ik een week later bij hem kom, ligt het schrift voor me klaar. Hij leest voor ’uit eigen werk’.
Ik luister naar zijn aarzelende stem en kijk naar zijn verweerde kop, gebogen over het papier. Zijn handen gebald om de randen van het schrift, alsof hij ieder moment in alle kracht toe kan slaan. En ik neem het moment intens in me op. Het kan immers zomaar voorbij zijn?
Dan: „Het duurde effe, maar weet je wat ik me bedacht heb? Dat ik toen gelukkig was. Met mijn mooie auto en een tiet geld in mijn zak. Met al die wijven om me heen. Ze waren allemaal gek op me. Maar ik wist niet wat leven was. Gewoon zoals nu.”
„Wat is het verschil?”
„Dat ik nu met vijftig euro leefgeld in de week moet rondkomen en gisteren toch twintig potten jam heb gekocht voor kinderen die niet te vreten hebben.”
Lees meer verhalen van Dorie Pols
Dorie Pols is ambulant begeleider bij stichting Exodus, een organisatie die zich inzet voor gevangenen, ex-gevangenen en hun familieleden. Voor het Leidsch Dagblad schreef zij een serie columns over haar werk.