’De ouders van mijn vrouw zaten nog op hun onderduikadres. Mijn schoonmoeder zei alleen maar: Jij bent teruggekomen, mijn dochter niet. Niemand was blij me weer te zien’

Op 10 maart 1941 wordt de zittende Haarlemse burgemeester ontslagen en vervangen door de NSB-burgemeester S.L.A. Plekker. Onder zijn leiding worden op 1 april 1941, als eerste stad in Nederland, anti-joodse maatregelen genomen. Plekker staat in het midden van de foto, Mussert aan de linkerkant. De foto is genomen tijdens een bezoek van Mussert aan Haarlem, december 1941.© Noord-Hollands Archief

Kees van der Linden
Haarlem

Het is 75 jaar geleden dat een einde kwam aan de Tweede Wereldoorlog. Voor deze krant een goede aanleiding om een verhalenreeks uit 1999 opnieuw te publiceren. Het betreft een driedelige serie over de ondergang van de Haarlemse joodse gemeenschap tijdens de Tweede Wereldoorlog. In Haarlem woonde ooit de grootste joodse gemeenschap van Nederland, op die van Amsterdam na. Tijdens de Duitse bezetting werden de joodse Haarlemmers massaal gedeporteerd, waardoor het vooroorlogse joodse leven zich na de Bevrijding niet meer kon herstellen. Dit is deel 3 en het slot.

Lees hier alle verhalen over 75 jaar bevrijding

De weinige joden die vlak na de oorlog in Haarlem woonden, kwamen op sjabbat zelden naar de synagoge. Leo Worms (1918): ,,Er waren er die niet meer openlijk joods durfden te zijn, zo aangeslagen waren ze door alles wat ze hadden meegemaakt.''

Een avondvullende revue getiteld 'Kom ga sjoelen', geschreven door Max Tailleur, bracht daar in december 1949 verandering in.

In het zaaltje van de Katholieke Arbeiders Beweging aan de Smedestraat zongen de overlevenden van de oorlog: 'Kom ga sjoelen, je bent jood dus denk eraan, al het oude heeft nu afgedaan. Naar de nieuwe sjoel kunnen wij nu gaan, het zal weldra beter gaan.''

Ro Worms, de vrouw van Leo, stond die avond op de planken. ,,Ik was een van de danseressen. We hadden les gekregen van een professionele leraar en dansten de cancan. Tailleur deed ook mee.''

Max Tailleur in de feestelijke revue 'Kom ga sjoelen' in 1949© NIG Haarlem

Het Parool schreef een jubelende recensie over de show, waarna uit het hele land uitnodigingen binnenkwamen. Ro Worms: ,,Na de première ging de show naar Bellevue in Amsterdam, naar Enschede, Groningen en Leiden. Iedereen was jaloers dat wij dat in Haarlem voor elkaar hadden gekregen.''

De feestelijke revue volgde op de inwijding van de nieuwe Haarlemse sjoel, een kleine gebedsruimte verscholen op de eerste verdieping van een herenhuis aan het Kenaupark.

Terugkeer naar de oude synagoge aan de Lange Begijnestraat werd nauwelijks overwogen. Tijdens de oorlog was het ruim honderd jaar oude gebouw door NSB'ers van binnen volledig gesloopt en vervolgens door drukkerij Enschedé in gebruik genomen als papieropslag.

Na de oorlog betaalde het bedrijf een prijs aan de Nederlands Israelitische Gemeente. Kort daarop, in april 1953, ging het monumentale pand door onbekende oorzaak in vlammen op.

Succes

Het landelijke succes van de revue, bracht Worms en zijn vrienden op het idee de Joodse Ontspannings Vereniging op te richten, kortweg de JOV. ,,Ik wilde de mensen wat jodendom teruggeven, weer joods leven mogelijk maken. Er is nog wat, zei ik, dus we gaan door.''

Leo Worms© Kees van der Linden

,,We organiseerden autorally's, of een elfsjoelentocht voor automobilisten, met na afloop grote kosjere diners. De eerste was in het concertgebouw in Haarlem, waar we met Poerim ook een bal masqué hielden, compleet met draaiorgel. Honderden kwamen er op af, uit het hele land. Er was een enorme behoefte om elkaar te ontmoeten. Het gebeurde regelmatig dat je iemand tegenkwam van wie je dacht dat hij of zij dood was. Je schrok je een ongeluk. 'Ongelooflijk dat je nog in leven bent', hoorde je vaak zeggen.''

Hoe dramatisch de ontmoetingen ook waren, de oorlog was geen gespreksonderwerp. ,,Niet meer over praten, maar naar voren kijken'', aldus Worms. ,,En dat is eigenlijk nog steeds zo.''

Mensenvrees

Het heropende kantoor van de joodse gemeente aan de Lange Wijngaardstraat was direct na de bevrijding het trefpunt voor joden die ondergedoken hadden gezeten. Zoals Victor Jacobs, zoon van de gedeporteerde tweede voorzanger van de gemeente, die twee jaar verstopt had gezeten op een zolder in de Pijntorenstraat.

,,De Canadezen waren in de stad, maar ik durfde niet naar buiten. Ik had mensenvrees opgelopen. Mijn onderduikmoeder, een geweldig mens, heeft me toen zo húp, de straat opgeduwd, met haar handen op mijn rug.''

Met een buik gezwollen van hongeroedeem wandelde hij de stad in, waar hij even later andere onderduikers trof. ,,Mijnheer Kan, de juwelier, vroeg: 'Waar zijn je ouders?' Dat wist ik niet. 'Jij gaat met mij mee', zei hij direct. Zo kwam ik weer in een joodse omgeving.''

Kaal geschoren

Tijdens een van de eerste sjabbatdiensten op de bovenverdieping van het kantoor kwamen Miep Roos en Jaap de Vries binnen, terug uit Auschwitz. Jaap droeg het uniform van het Rode Leger.

De aanblik van het tweetal verbijsterde de aanwezigen, onder wie Roosje Gnesin-Herskovits (1912): ,,Ze zagen er vreselijk uit. Kaal geschoren. Afschuwelijk.'' Simon van Frank (1919), die de dienst leidde: ,,Pas toen drong tot ons door wat er was gebeurd.''

Jaap had het concentratiekamp ternauwernood overleefd. ,,Op het einde van de oorlog lag ik te sterven in de ziekenbarak. Ik was te ziek om vervoerd te worden, dus toen de Russen kwamen, hebben ze me achtergelaten.''

Na een verpleging door het Rode Kruis in Odessa vertrok hij naar Haarlem. Maar zijn thuiskomst was bitter.

,,De ouders van mijn vrouw zaten nog op hun onderduikadres, daar ging ik naar toe. Mijn schoonmoeder zei alleen maar: 'Jij bent teruggekomen, mijn dochter niet'. Niemand was blij me weer te zien. Alles was weg, mijn vrouw, mijn ouders. Overal was de houding: 'O God, hij is teruggekomen, hij wil zijn spullen hebben'.''

Niks

Pogingen om het familie-eigendom weer in bezit te krijgen, bleven vruchteloos.

,,Een paar huizen die mijn vader in bezit had, kon ik pas terugkrijgen als ik de hypotheeklasten en het achterstallige onderhoud had betaald. Dat kon ik natuurlijk niet, ik had niks. Geld had vader ondergebracht bij een notaris in Haarlem. In de oorlog was die man gestorven. Toen ik bij zijn vrouw aanklopte, wist ze nergens van. Ach, en misschien wist ze ook wel nergens van.''

Hij voelde zich enorm eenzaam. ,,Ik had met bijna niemand contact. Elke herinnering deed pijn. Haarlem was een trieste stad geworden, ik wilde er niet meer blijven.'' Hij verhuisde naar Den Haag, en later naar de Nederlandse Antillen.

Bewariërs

Ook Simon van Frank keerde Haarlem de rug toe. Een conflict met het stadsbestuur was de aanleiding.

,,Joden die ondergedoken hadden gezeten, kwamen zich melden bij het kantoor van de joodse gemeente en vertelden dat ze hun spullen niet terug kregen van degenen bij wie ze die in bewaring hadden gegeven, de zogenoemde bewariërs. Met een stempel van de Nederlands-Israelitische Gemeente maakte ik toen papieren, met de opdracht joodse bezittingen direct terug te geven aan de rechtmatige eigenaars. Dat werkte. Sommige Nederlanders waren onder de indruk van zo'n document en gaven alles mee.''

Simon van Frank© Kees van der Linden

Het militaire gezag in de stad kreeg er lucht van en ontbood Van Frank.

,,Tijdens een sjabbatdienst stond er opeens een soldaat in de synagoge. 'Wie is de heer Van Frank?' Ik moest mee, naar de stadscommandant. Die begon tegen mij te krijsen en te schreeuwen. 'Weet u wel dat ik u kan laten arresteren?'. Ik zei: 'U doet maar, ik ben er niet bang voor. Wat de Duitsers hebben gedaan, daar kunnen jullie alleen maar voor onderdoen'. Vervolgens ben ik weggelopen.'' Simon meldde zich voor de Jewish Brigade en vertrok - illegaal - naar Palestina.

Voor Victor Jacobs, liefdevol opgenomen door de joodse juwelier Kan, was het ook niet meer uit te houden in Haarlem.

,,Op school kon ik niet aarden. Ik was natuurlijk behoorlijk volwassen geworden en vond die andere kinderen zo vreselijk onbenullig. Ik kwam in opstand en wilde een opleiding volgen om naar Palestina te gaan. Onze plaats is niet hier, begreep ik, maar daar. Zestien jaar was ik, toen ik met een groep in Palestina arriveerde. Ik kwam op een kibboets te werken en nam dienst in het leger.''

Nieuw leven

Liesje de Vries ontdekte dat het anti-semitisme in Haarlem venijniger was dan ooit.

,,Mijn vader heropende zijn zaak in de Cronjéstraat. Hij had een partij zeemleren lappen op de kop weten te tikken. 'Pas er goed op', zei hij, 'anders worden ze gestolen'. Even later zag ik een oude vrouw een zeem in haar tas stoppen. Ik stapte op haar af en zei er zachtjes wat van. En ze begint me daar toch te schelden: Jij, vieze vuile jodin!'' Niet lang daarna begon Liesje een nieuwe leven in een andere stad, Assen. ,,Ik wilde niets meer met het jodendom te maken hebben.''

Liesje de Vries© Kees van der Linden

Overlevenden die hadden gehoopt op gerechtigheid, kwamen bedrogen uit.

Leo Worms: ,,Het echtpaar dat mijn ouders had verraden, kwam na de oorlog voor de rechter in Amsterdam, mr. Besier. Ze kregen maar een paar jaar. Voor moord! Na de zitting ben ik op die man afgestapt, woedend. 'Wat maakt u nou voor drukte?', zei Besier tegen mij. 'Is dit mijn schuld soms?' Ik ging helemaal door het lint. Toen heeft hij me door de parketwacht een paar uur in de arrestantenkamer laten opsluiten.''

Na de vrijlating van het echtpaar liep Worms lange tijd rond met wraakgedachten. Hij wilde de verraders van zijn ouders vermoorden. Zijn vrouw Ro: ,,Daar heb ik hem van af kunnen houden. Hij zeker jaren zitten en zij lachen. Nee, dat wilde ik niet hebben.''

Kunstschilder Jules Chapon, zoon van de vermoorde voorzitter van de Nederlands Israëlitische Gemeente in Haarlem, ondernam daadwerkelijk een poging om de dood van zijn ouders, zijn jongere broer en zijn twee zusjes te wreken.

,,Nederkoorn, hoofd van de WA in Haarlem, had een paar weken voor de deportatie van mijn familie met burgemeester Plekker naar ons huis staan kijken. Mijn familie was nog niet weggevoerd, of die vent nam ons huis in bezit. Het was allemaal gepland. Na de oorlog liep hij na vijf jaar al weer vrij rond. Als ik hem op straat tegenkwam, keek hij me geweldig brutaal aan, alsof ík de schuldige was. Op een gegeven moment heb ik geprobeerd hem met de auto kapot te rijden. Ik zag hem lopen en gooide mijn stuur om. Als hij niet opzij was gesprongen, was hij er geweest.''

Op advies van zijn huisarts ging Chapon in Frankrijk wonen. ,,Morgen lukt het, zei mijn huisarts, en dan draai jij de bak in.''

Ouderlijk huis

Ook Jules' zuster Selma vertrok uit Haarlem, naar Den Haag. ,,Ik zag Nederkoorn altijd rondrijden in een grote auto. Dat is de reden dat ik weg wilde uit Nederland en in elk geval uit Haarlem.''

Het weerzien met haar ouderlijk huis na de oorlog was een schok voor haar. ,,Nederkoorn had alles weggehaald, werkelijk alles. Het was de ergste barbarij. Op een ochtend ging de bel. Stond mevrouw Nederkoorn voor de deur, in gezelschap van een politieagent. Er waren nog spullen van haar in ons huis, zei ze. Toen heeft mijn broer de deur dichtgegooid.''

Selma Chapon© Kees van der Linden

De kleine groep joden die in Haarlem bleef, leidde jarenlang een teruggetrokken bestaan. Voor de oorlog telde de gemeente 1100 leden, daarna nog maar dertig.

Weliswaar was er wekelijks een sjoeldienst, maar zonder eigen rabbijn. In de jaren zestig en zeventig kwam er bovendien een tweede emigratiegolf op gang; het gros van de jeugd vertrok. Zo ook Abraham de Vries (1938), tot voor kort burgemeester van een voorstadje van Tel Aviv.

,,Anti-semitische opmerkingen kreeg ik overal: op school, in het leger en later ook bij mijn eerste baan. Ik antwoordde altijd met mijn vuisten, behalve de laatste keer. Nou ben ik het zat, dacht ik, ik nam ontslag en ging naar Israël.''

Lex Wolf© Kees van der Linden

De 55-jarige Lex Wolf, de huidige voorzitter van de Nederlands Israëlitische Gemeente in Haarlem, vertrok eveneens naar Israel, maar hij kon er niet aarden.

,,Ik had een veel te romantisch beeld van dat land. Ik zag er een grote toekomst, maar het bleek maar heel gewoon: de ene week zat je op de tractor, de week daarop maakte je de koeienstallen schoon, dan weer moest je vuilnisbakken legen. Een carrière zat er niet in. En ik miste mijn meisje, met wie ik nu ben getrouwd.''

Het anti-semitisme in Nederland, daar moet je mee leren leven, vindt hij. ,,Als ik naar sjoel loop, draag ik nooit een keppeltje, er worden geheid opmerkingen gemaakt. Op feestdagen surveilleert de politie extra in de straat waar de synagoge staat. Uit voorzorg.''

Maar een reden om te emigreren, is dat niet. Laconiek zegt hij: ,,Ze vertellen hier toch ook Belgenmoppen? Dat is voor Belgen die hier wonen toch ook geen aanleiding om te vertrekken?''

Doorgaan of stoppen

De joodse gemeente vergrijst. Driekwart van de leden is vijfenzestig jaar of ouder. Nog maar kort geleden stond het bestuur voor de keus: doorgaan of stoppen. De bestuursleden kozen voor doorgaan, en trokken zelfs een rabbijn aan, de eerste in Haarlem sinds de moord op opperrabbijn Philip Frank in 1943.

,,Als je de synagoge sluit, haal je het hart uit de joodse gemeenschap'', legt Wolf uit. ,,Voor orthodoxen betekent het, dat ze moeten verhuizen om hun jodendom nog te kunnen beleven, want op sjabbat kunnen ze niet in de auto stappen om naar sjoel te gaan.''

Naast zijn voorzitterschap van de Haarlemse gemeente, is Wolf bestuurslid van het IPOR (Interprovinciaal Opperrabbinaat), het Medienefonds en legio andere joodse instellingen in het land. Bijna dagelijks is hij in het kantoor van de Haarlemse synagoge te vinden.

,,Ik ben de motor. Ze zeggen wel tegen me: 'Als jij er mee stopt, dan is het afgelopen'. Ik doe dit om het joodse leven in stand te houden, een soort overlevingsdrang misschien wel. Na de oorlog heeft niemand in Haarlem een hand uitgestoken naar het kleine groepje dat het heeft overleefd. In andere steden is dat wel gebeurd; in Den Bosch is de synagoge gerenoveerd met hulp van de Rotary. In Haarlem niet. Maar misschien ligt de fout wel bij ons. We vragen niks.''

Joods schooltje

Rabbijn Shmuel Spiero woont met zijn gezin in de Leidsebuurt. Ook hij wil het joodse leven in Haarlem in stand te houden, al is het tegen beter weten in.

,,De synagoge bestaat nu vijftig jaar. Degenen die haar destijds hebben opgericht, dachten: over een paar jaar is de joodse gemeente er niet meer. Dat konden ze zich gewoon niet voorstellen. En kijk nu eens.”

De inspanningen van de rabbijn zijn succesvol. Sinds kort is het joodse schooltje weer geopend; op zondag krijgen veertien kinderen les in joodse geschiedenis en Hebreeuws.

,,Joden die geen contact meer hebben met de synagoge, probeer ik erbij te betrekken. Een joodse vrouw die bij mij thuis zou komen eten, moest afzeggen, omdat ze plotseling in het ziekenhuis werd opgenomen. Tegen de verpleegster zei ze: 'Ik zou vanavond bij de rabbijn eten'. De verpleegster zei: 'O, bent u joods? Ik ook.' Later is die verpleegster met mij in contact gekomen. Haar zoontje volgt nu de opleiding voor zijn Bar Mitswa.''

Rabbijn Shmuel Spiero© Kees van der Linden

Met de ouderen praat de rabbijn, nog maar net dertig jaar oud, vaak over de oorlog.

,,Elk gesprek gaat onvermijdelijk binnen een paar minuten over de oorlog. Ik begin er nooit over, dat doen zij. Maar hoeveel ze er ook over vertellen, het blijft in ze zitten. Ze kunnen het niet kwijt en ik kan me nooit echt inleven. Dat gevoel krijg ik nooit. Gelukkig maar, zou ik zeggen.''

Bejaarde joden die Haarlem ooit verruilden voor Israël, bezoeken de stad nog regelmatig, het liefst in gezelschap van hun kleinkinderen. Zoals Simon van Frank, inmiddels in de tachtig. ,,Ik laat zien waar ik ben opgegroeid, waar ik ondergedoken zat en waar de synagoge stond. Ook gaan we altijd op familiebezoek op de begraafplaats aan de Amsterdamsevaart, waar mijn moeder ligt.''

Hij heeft kanker en ziet zijn einde naderen.

,,Tegen mijn arts heb ik gezegd: 'Ik heb nu vier achterkleinkinderen; ik wil er nog vier geboren zien worden'. Want ik geniet enorm van mijn familie, m'n twee dochters en acht kleinkinderen. Mij hebben ze er niet onder gekregen, denk ik vaak. Jaren geleden stond ik met mijn familie op een camping in Noorwegen, toen er een Duitse jongen op me afstapte en vroeg: 'Wat is dat voor taal die jullie spreken?' Ik zei: 'Dat is Ivriet, wij zijn joden uit Israel. 'Waar waren jullie in de oorlog?', wilde hij toen weten. 'In Haarlem in Holland, zei ik. Toen zei hij: 'Ah, der Adolf hat Ihnen nicht besiegt.' En zo is het precies: Der Adolf hat uns nicht besiegt.''

Lees hier deel 2: ’De Duitsers arresteerden mijn vader. Mijn broers en zusjes stonden om moeder heen. Die zei: kinderen, jullie vader komt nooit meer terug’

Lees hier deel 1: De Haarlemse joodse gemeenschap werd grotendeels weggevaagd

Aan deze serie werkten mee in Israel: Liesje de Vries (Netanya), Bettie Polak (Dovrat), Simon van Frank (Hadera), Jaap Leuvenberg (Herzliya), Isaak Leuvenberg (Hajogef), Jaap de Vries (Netanya), Selma de Casseres-Chapon (Kfar Saba), Roosje Gnesin-Herskovits (Haifa), Abraham de Vries (Tel Aviv) en Victor Jacobs (Haifa). In Frankrijk: Jules Chapon (Saint Cyprien). In Nederland: Leo en Ro Worms (Heemstede), Lex Wolf (Heemstede) en rabbijn Shmuel Spiero (Haarlem)

Meer nieuws uit Extra

Ombudsteam

Ons Ombudsteam springt in de bres voor de consument.