120 jaar Leidse instrumentmakers School: ’Studenten die we hier opleiden worden moderne uitvinders’
Aren van Heest en Bart Schouten in de grote werkplaats Utopa. „Het vak is heel specialistisch. De leerlingen worden opgeleid door vaklieden die dat specialistisch vakmanschap hebben.”© Foto Hielco Kuipers
Grote kans dat je wel eens met een klapschaats het ijs over bent gegaan in de koude wintermaanden. Dat is een van de vele uitvindingen waar een instrumentmaker bij betrokken was. Deze instrumentmakers worden opgeleid aan de Leidse instrumentmakers School (LiS). De school bestaat dit jaar 120 jaar.
Directeur-bestuurder Aren van Heest en manager onderwijs van de praktijkafdeling Bart Schouten vertellen over de school.
Van Heest: ,,De faculteit waar ik studeerde aan de VU Amsterdam heeft in de jaren tachtig de klapschaats ontwikkeld. Een instrumentmaker heeft daar vervolgens een heel mechanisme voor bedacht. De enkel zit vast aan de schaats, dus dat werkt niet in de beweging. Er is toen onderzoek gedaan naar de schaatsbeweging en dan met name hoe de kuitspieren kunnen meewerken om de afzet van de schaats efficiënter te laten verlopen.’’
Op de Leidse instrumentmakers School leren studenten fijnmechanische instrumenten ontwikkelen en maken. Dit zijn kleine onderdelen van metalen, glas en kunststof die in het hedendaagse leven kunnen worden gebruikt.
In 1901 richtte hoogleraar Heike Kamerlingh Onnes de LiS op. Hij wilde onderzoek efficiënter maken. Omdat de onderzoekers tot die tijd hun eigen instrumenten moesten maken waren ze veel langer bezig. Kamerlingh Onnes gaf buitenlandse vaklieden de opdracht om jonge talentvolle mensen op te leiden tot goede instrumentmaker via de instrumentmakersschool.
In 1913 ontving Kamerlingh Onnes de Nobelprijs voor natuurkunde, omdat hij er als eerste in slaagde het gasvormige helium zover af te koelen dat het vloeibaar werd. Hij zei toen dat het hem nooit gelukt zou zijn zonder de bijdragen van de instrumentmakers van de Leidse School. Zij dachten mee en droegen bij aan het idee door met een oplossing te komen.
Principes
Na 120 jaar zijn sommige principes van de school nog steeds hetzelfde, zegt Schouten. „De studenten zijn zoveel mogelijk met hun handen bezig. Vroeger hadden ze vijf dagen in de week praktijk en in de avond theorie. Het avondonderwijs doen we nu niet meer, maar we willen wel dat ze tenminste vijftig procent van de lestijd bezig zijn met hun handen. Dat is nog steeds een sterke formule.”
Van Heest: „Daarbij hebben we de combinatie van vaklieden die de studenten opleiden. Vroeger werden instrumentmakers opgeleid volgens het meester-gezel-principe. Daar lijkt onze vorm van lesgeven ook op. De omvang is kleinschalig, waardoor er op die manier vorm en inhoud gegeven kan worden aan de lessen.’’
Volgens Van Heest is het meester-gezel-principe een van de redenen waarom de school is uitgeroepen tot beste vakschool in 2013. „Dit beroep is heel specialistisch vakmanschap en de leerlingen worden opgeleid door vaklieden die dat vakmanschap hebben.” Schouten: „Iedere docent heeft de LiS gedaan. We hebben twee of drie docenten die van een vergelijkbare opleiding komen. Die opleidingen bestaan nu niet meer. Alle docenten staan er met dezelfde passie voor het vak. Ik heb zelf ook aan de LiS gestudeerd en ben hier docent geworden. Nu heb ik daar ook een managementfunctie bij. Ik loop hier nu al bijna vijftien jaar rond.”
Schouten: ,,Onze studenten worden moderne uitvinders. Als er een probleem is, proberen ze een oplossing te vinden. Wij helpen ze om hun gereedschapskist waarmee ze de oplossingen kunnen uitvoeren te vullen.’’ Van Heest: ,,Wetenschappers vragen vaak om hulp. De instrumentmaker moet bedenken wat voor instrument er nodig is voor onderzoek. De student bedenkt, tekent en voert het uit.”
Uitbreiding
Vijf jaar geleden opende koning Willem-Alexander een nieuwe vleugel bij de kleinste vakschool van Nederland die 350 leerlingen heeft. Schouten: „Er was toen een gigantische groei. Nu stagneert het.’’ Van Heest: „We willen doorgroeien naar vierhonderd leerlingen.’’
Schouten: „Als we de opleiding nog groter maken, zouden we onze eigen glazen ingooien. Dan zouden we de markt kunnen overspoelen en wordt het lastig om onze onderwijsvorm, waarbij kleinschaligheid belangrijk is, in stand te houden. Op dit moment leiden we ongeveer tachtig procent van de instrumentmakers op.’’
,,Tien tot vijftien procent van de studenten zijn meiden’’, vertelt Van Heest. Schouten: ,,De meiden maken een bewuste keuze. Over het algemeen zijn het hele goede studenten, ze hebben vaak een fijne motoriek die de jongens niet hebben.’’
(Tekst gaat door onder de foto)
Een Technisch Onderwijsassistent en een student bij een draaibank in de werkplaats. ,,Tien tot vijftien procent van de studenten zijn meiden.’’© Foto Hielco Kuipers
Ondanks de vele studenten die worden opgeleid, zijn er geen bekende Nederlanders onder de vaklieden. Schouten: „Dat is misschien ook wel typisch aan een instrumentmaker. Ze zijn wel betrokken bij belangrijke en bekende projecten, maar treden niet op de voorgrond.’’
Zo maken de instrumentmakers bijvoorbeeld handprotheses op maat. Ook kleine onderdelen van beademingsapparatuur, die op dit moment over de hele wereld nodig zijn, zijn gemaakt door instrumentmakers.
Robots
Na de opleiding kunnen de instrumentmakers op veel plekken werken. Schouten: „Waar eigenlijk niet? Ze werken in de medische industrie, het onderzoeksveld, de ruimtevaart, maar ook bij commerciële bedrijven.” Van Heest: „Dat is het mooie van de omgeving van de LiS. We zitten op het Bio Science Park, vlakbij de universiteit, TNO, de TU Delft en Noordwijk met alle ruimtevaart.”
Er is in het instrumentmakersvak geen sprake van robots die het werk overnemen. Schouten: „Want wie ontwikkelt de robots? Bij problemen zijn er oplossingen nodig en die bedenkt een instrumentmaker.’’ Van Heest: „De robot kan het daarna namaken, maar dat is wel op basis van die ontwikkeling van de instrumentmaker. Die blijft nodig en zal niet verdwijnen.”
Van Heest: „Als we naar de toekomst van de LiS kijken, wordt er gesproken over een leven lang ontwikkelen. Wij kunnen daar als school ook een hele goede bijdrage aan leveren, in de vorm van cursussen en bijscholing. Dat kan juist omdat we zo’n unieke school zijn met goede partners in de regio. We kunnen medewerkers uit bedrijven het vak leren, of stukjes van het vak, om hen op niveau te houden.’’
„De technische ontwikkelingen gaan nu zo snel”, vult Schouten aan. „Daar moeten de studenten ook mee om leren gaan. Ook andere mensen uit het vak kunnen we die bijscholing geven.’’
Tegenwoordig is niet alleen de vakkennis belangrijk. Schouten: ,,Ook de soft skills worden steeds belangrijker zoals verslaggeving, hoe voer ik een gesprek en hoe presenteer ik.’’
Coronaonderwijs
Net zoals elke school was het voor de instrumentmakersschool moeilijk om les te geven tijdens corona. Schouten: „We moesten creatief met de tijd, ruimte en mensen omgaan. Eigenlijk konden we het net niet kwijt, maar we hebben ingedeeld wat we wel konden. Ook hebben we een extra werkplaats ingericht. De leerlingen zijn tijdelijk niet meer voor vijftig procent bezig met de praktijk, want we hebben ons met het praktijkonderwijs moeten beperken tot een uitgebreide examentraining.’’
Veel studenten van de LiS vinden het praktijkonderwijs een stuk leuker dan de theorie. Toen corona uitbrak, moest ook hier het theoretische onderwijs digitaal worden gegeven. Schouten: „Ze zitten dan ineens achter zo’n schermpje, dat is echt een aderlating. Het was een uitdaging om iedereen bij de les te houden, want er wordt echt een beroep op de zelfredzaamheid van de studenten gedaan. Ondertussen heeft een grote groep zich erbij neergelegd. We hebben het niet heel slecht gedaan, denk ik. We proberen het ook te signaleren als het niet goed gaat met een leerling. Dan kunnen ze naar school komen voor de lessen.’’
,,Gelukkig hebben we besloten om na de zomer weer in te zetten op fysiek onderwijs, met hier en daar nog wat aanpassingen. Ik denk dat veel studenten daar erg blij mee zullen zijn”, vertelt Schouten opgelucht.
Bekende projecten
De instrumentmakers van de LiS hebben aan enorm veel projecten een bijdrage geleverd.
Een voorbeeld hiervan is de pollensniffer. Zoals de naam al doet vermoeden snuift de pollensniffer pollen. Een groot deel van de bevolking heeft last van de pollen in de vorm van hooikoorts. Het is dan belangrijk te weten waar er concentraties van pollen zijn. Het apparaat kan worden ingezet in stedelijk gebied en daar onderzoeken op welke locaties hoge concentraties pollen zijn. De pollensniffer bestaat sinds 2016. In zijn huidige vorm wordt het apparaat bij de LiS gemaakt. Metaal en glas studenten leveren hun bijdrage. Er zijn op dit moment drie stuks in productie.